Sterven doe je niet ineens
“Sterven doe je niet ineens, maar af en toe een beetje…..”
Dat waren de woorden die Toon Hermans sprak en schreef in zijn jaren van glorie.
En hij had gelijk. Zeker wanneer het een oud mens betreft.
Je sterft niet ineens, maar af en toe een beetje. Je sterft een beetje wanneer je twee wereldoorlogen hebt doorstaan.
Je sterft een beetje wanneer je je eigen ouders verliest.
Wanneer je afscheid neemt van het huis waar je jaren lang met plezier hebt gewoond en waar je herinneringen hebt gemaakt. Je sterft ook een beetje als je je moeilijk veroverde appartementje in het verzorgingstehuis moet inruilen voor een klein kamertje in een verpleegtehuis, die je nota bene ook nog met een ander moet delen.
Je sterft een beetje als je merkt dat je geheugen je in de steek laat en je je op een dag vraagt hoe die man ook-al-weer heet die zegt dat hij je zoon is.
Ook sterf je een beetje als je eigenlijk niets meer te vertellen hebt over je eigen leven, terwijl je je hele leven kapitein was op het schip, dat jouw gezin was.
De laatste jaren van haar leven was ze een oude dementerende vrouw, weggestopt in een tehuis voor ouderen. De laatste periode zelfs, verbleef ze op een gesloten afdeling van het verpleegtehuis. Men kon niet meer op haar daden vertrouwen en “voor haar eigen bestwil” moesten de deuren voor haar gesloten blijven. De controle over haar leven was ze kwijt.
Ze had eigenlijk niet zo veel meer te vertellen, en moest zich maar aanpassen aan het ritme van het tehuis waar ze woonde.
De waarden en normen die ze vroeger zelf handhaafde in haar leven en haar gezin waren verdwenen. Nu bepaalden anderen wat goed was voor haar. Ze was immers dementerend… Men ging er dus vanuit dat ze het ook allemaal niet meer zelf kon en wist. En eigenlijk was dat ook zo.
Ze was de weg een beetje kwijtgeraakt en keek steeds naar haar kleinkinderen en achterkleinkinderen alsof ze hen voor het eerst zag.
Ze kreeg niet veel bezoek. Niet zonder reden natuurlijk. Ze was niet altijd aardig geweest voor de mensen om haar heen, en nu leek ze daar de rekening voor te betalen.
Regelmatig werd er gezegd: “Het is beter als ze doodgaat, want ze heeft niets meer aan het leven”. En dat was eigenlijk ook zo. Ze had al vaak aangegeven dat het voor haar allemaal niet meer hoefde, dat de waarde van haar leven vervlogen was.
Eigenlijk stierf ze iedere dag een beetje.
Een incontinentieluier en een paar keer per dag een flinke dosis seresta was noodzakelijk voor het verzorgend personeel om de patiënten van de afdeling te kunnen handhaven. Voor haar dus ook.
Werken in een verpleegtehuis is vaak geen dankbaar beroep….
Over de doden niets dan goeds.
Toen na bijna 98 jaar haar stervensuur geslagen had, waren er toch meer mensen betrokken dan aanvankelijk verwacht was. Haar ziekenzalving was van persoonlijke aard en er vielen tranen van ontroering. Vergiffenis werd geschonken voor het leed dat geleden was en iedereen hoopte dat ze een zachte dood zou sterven en niet meer zou lijden. Ze werd gezegend door de pastor en hij wenste haar een zalige “thuiskomst”.
Ze lag uiteindelijk vredig opgebaard en er leek wellicht een uitdrukking van opluchting en zachtheid op haar gezicht te staan. Mensen kwamen haar de laatste eer bewijzen en waren oprecht geraakt door haar sterven.
Haar afscheidsdienst was ontroerend en waardig. De opkomst was zelfs groter dan werd verwacht. Familieleden hebben elkaar her-ontmoet en leren kennen.
Het was eigenlijk best gezellig……
De kapitein zou zelf ongetwijfeld haar goedkeuring hebben gegeven over de uit-vaart die haar geschonken werd.
Sterven doe je niet ineens
Maar af en toe een beetje
En al die beetjes die je sterft
‘t Is vreemd, maar die vergeet je
‘t Is je dikwijls zelf ontgaan
Je zegt ik ben wat moe
En op een keer, dan ben je aan
je laatste beetje toe
(Toon Hermans)